De Codex beschreven
Codex A
De Codex Eyckensis telt 133 folio’s, bladen in perkament. Het eerste deel, codex A, bestaat uit de grote miniatuur met het portret van de schrijvende evangelist. Hij houdt een veer in zijn rechterhand, op de armleuning van de troon staat zijn inktpot. Men vermoedt dat dit de evangelist Mattheus is, omdat deze miniatuur verwant is met de miniatuur van Mattheus uit een ander handschrift van de achtste eeuw, de Barberini-evangelies in de Vaticaanse bibliotheek (Barb. Lat. 570). De stijl van deze figuur is Italiaans-Byzantijns. We weten dat de H. Willibrordus van zijn reizen naar Rome Italiaanse handschriften meebracht naar Echternach. Mattheus troont in een lijst van Angelsaksisch vlechtwerk: een geslaagde versmelting van twee Europese stijlen.
Na Mattheus volgen vier folio’s met onvolledige canontafels: acht in totaal. Canontafels bieden een overzicht van overeenstemmende passages in de vier evangelies en zijn dus een belangrijk hulpmiddel voor wie de evangelies grondig wil bestuderen. Ze dienen als inhoudsopgave en register en ontsluiten de teksten. Het systeem van de canontafels werd op punt gesteld door bisschop Eusebius van Caesarea (3de-4de eeuw na Christus) en is eeuwenlang gebruikt, totdat de opdeling van de evangelieteksten in hoofdstukken (13de eeuw) en verzen (16de eeuw) ingang vond. De canontafels van codex A zijn geplaatst tussen vijf slanke zuilen. Die worden bekroond met vier bogen, elke boog voorzien van het symbool van een evangelist: de mens voor Mattheus, de leeuw voor Marcus, de os voor Lucas en de adelaar voor Johannes. Boven deze bogen zien we twee grotere bogen oprijzen en daarboven een kleurrijke boog met een portret van een heilige.
Codex B
Codex B is wat soberder dan A: geen mooie portretten van de schrijvende evangelisten, weinig symbolen, maar wel twaalf volledige canontafels en de volledige teksten van de vier evangelies. De canontafels van B staan opgeschreven tussen drie zuilen, onder twee bogen die op hun beurt weer overwelfd worden door een grote boog. Elke grote boog is versierd met het portret van een apostel met een expressief zegenende hand, of met het symbool van een evangelist. De kapitelen en zuilen zijn versierd met Angelsaksisch vlechtwerk. De zuilen rusten nu eens op voetstukken met sierlijk Angelsaksisch vlechtwerk, dan weer op fabeldieren. Ook het kleurgebruik bij deze canontafels is erg verfijnd.
De folio’s met de evangelies vertonen dezelfde verfijning. Elk blad bevat 26 lijnen tekst in een insulair schrift, kenmerkend voor de Engelse en Ierse traditie in de zevende en achtste eeuw. Deze stijl was ook in zwang in de scriptoria op het vasteland. Het insulaire schrift oogt hier iets ronder dan in het beroemde Book of Kells of het Evangeliarium van Lindisfarne. Belangrijke passages zijn aangeduid met lijnen van rode stippen. De eerste letter van elke paragraaf is omcirkeld met rode en gele stippen, kleine en doeltreffende ingrepen om de leesbaarheid te verhogen. Elke zin begint met een mooi aangezette zwarte initiaal.
Wellicht liet men codex A en codex B in de twaalfde eeuw samenbinden. Codex A is het overblijfsel van een kostbaar versierd evangeliehandschrift dat waarschijnlijk bladgrote afbeeldingen van de vier evangelisten bevatte. Alleen Mattheus en de canontafels bleven over. Wie beide codices samenbond, had in elk geval een goed inzicht in hun verwantschap en hun waarde. Want A en B stammen uit dezelfde tijd en hoogstwaarschijnlijk uit hetzelfde scriptorium.
Vulgaat
De evangelietekst is een versie van de Vulgaat of Latijnse vertaling van de evangelies, gemaakt door de H. Hiëronymus van Stridon (347-420). De Vulgaat bleef duizend jaar lang de belangrijkste Bijbelvertaling. Toch bevat de Codex varianten ten opzichte van Hiëronymus’ tekst, o.a. door toevoegingen en verplaatsingen van tekstpassages. Ook hier was het directe voorbeeld van Britse oorsprong. Vergelijkbare evangelieteksten vinden we terug in het Book of Kells, het Book of Armagh en het Evangeliarium van Echternach.
Schitterend van goud en fonkelend van parels
In de biografie van de heiligen Harlindis en Relindis, een eeuw na hun dood geschreven, lezen we dat de boeken van Aldeneik er zo fris uitzagen en zo heerlijk “schitterden van goud en parels dat men zou geloven dat ze vandaag voltooid werden”. De biograaf bedoelde wellicht dat die geschriften beschermd werden door prachtbanden bezet met goud en parels. Van die rijkdom is helaas niets bewaard gebleven.